zondag 16 februari 2014

Pasgeboren Girafje


Tim Krabbé laat de lezer gissen naar het ‘oh zo wonderbaarlijke’ gedicht van Emile Binenbaum. Ikzelf ga me niet wagen aan het op kaart zetten van dit gedicht, maar laat ‘Pasgeboren Girafje’ een raadsel blijven. Er schuilt immers een groot risico achter omdat het een prachtig gedicht uit de taalgeschiedenis blijkt te zijn. Hoogstwaarschijnlijk zal eender welke poging tegenvallen en vele lezers teleurstellen.
 
Tim Krabbé mag het dan wel niet citeren, een beschrijving geeft hij wel:
“Het werd een gedicht over een pasgeboren girafje dat speelde met een andere giraffe - niet pasgeboren, maar toch jong. Een neef - dat drukte hun verwantschap uit. De duinpan was de savanne in Afrika, de bal was een pluk gras die daar rondwoei, de sierlijkheid van Martes lange benen was de sierlijkheid van de nek van het girafje, haar zichzelf-omschoppende schijnbewegingen waren het gestruikel van het girafje bij het spel met de pluk gras, samen met de neef. Emile stopte er één letterlijke verwijzing in - een beweging van het girafje noemde hij slinks.”
 
Uit: KRABBÉ, T. (2007) Marte Jacobs. Amsterdam: Prometheus, 36-37.
 
Het gedicht speelt een prominente rol in het boek en in de carrière van Emile als dichter. Het is zijn eerste gedicht en direct ook zijn beste. Later wordt hij dichter en publiceert hij nog andere gedichten, maar nooit zo goed als ‘Pageboren Girafje’. Dit gedicht is gericht aan Marte die we kunnen beschouwen als zijn ‘Muze’.
 
In de recensie van Arjan Peters in ‘De Volkskrant’ (zie bericht ‘Recensent aan het woord’) wordt het gedicht vergeleken met  ‘Jonge Sla’ van Rutger Kopland wiens andere gedichten overschaduwd worden door dit ene gedicht. Daarnaast wordt door dezelfde recensent een gelijkenis gezien van het gedicht in Slauerhoffs ‘Voor de verre prinses’.  Andere mensen zijn hier niet zozeer akkoord mee. Ik laat het oordeel aan u.
 
Jonge sla
 
Alles kan ik verdragen,
Het verdorren van bonen,
Stervende bloemen, het hoekje
Aardappelen, kan ik met droge ogen
Zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.
 
Maar jonge sla in september,
Net geplant, slap nog,
In vochtige bedjes, nee.
 
 
 
 
 
Rutger Kopland
Voor de verre prinses
 
Wij komen nooit meer saam:
De wereld drong zich tussenbeide.
Soms staan wij beiden ’s nachts aan ’t raam,
Maar andre sterren zien we in andre tijden.
 
Uw land is zo ver van mijn land verwijderd:
Van licht tot verste duisternis—dat ik
Op vleuglen van verlangen rustloos reizend,
U zou begroeten met mijn stervenssnik.
 
Maar als het waar is dat door grote dromen
Het zwaarst verlangen over wordt gebracht
Tot op de verste ster: dan zal ik komen,
Dan zal ik komen, iedre nacht.
 
Jan Jacob Slauerhoff

1 opmerking: