Tim Krabbé laat de lezer gissen naar
het ‘oh zo wonderbaarlijke’ gedicht van Emile Binenbaum. Ikzelf ga me niet
wagen aan het op kaart zetten van dit gedicht, maar laat ‘Pasgeboren Girafje’
een raadsel blijven. Er schuilt immers een groot risico achter omdat het een
prachtig gedicht uit de taalgeschiedenis blijkt te zijn. Hoogstwaarschijnlijk
zal eender welke poging tegenvallen en vele lezers teleurstellen.
Tim Krabbé mag het dan wel niet citeren, een beschrijving
geeft hij wel:
“Het werd een gedicht over een
pasgeboren girafje dat speelde met een andere giraffe - niet pasgeboren, maar
toch jong. Een neef - dat drukte hun verwantschap uit. De duinpan was de
savanne in Afrika, de bal was een pluk gras die daar rondwoei, de sierlijkheid
van Martes lange benen was de sierlijkheid van de nek van het girafje, haar
zichzelf-omschoppende schijnbewegingen waren het gestruikel van het girafje bij
het spel met de pluk gras, samen met de neef. Emile stopte er één letterlijke
verwijzing in - een beweging van het girafje noemde hij slinks.”
Uit: KRABBÉ, T.
(2007) Marte Jacobs. Amsterdam: Prometheus, 36-37.
Het gedicht speelt een prominente rol
in het boek en in de carrière van Emile als dichter. Het is zijn eerste gedicht
en direct ook zijn beste. Later wordt hij dichter en publiceert hij nog andere
gedichten, maar nooit zo goed als ‘Pageboren Girafje’. Dit gedicht is gericht
aan Marte die we kunnen beschouwen als zijn ‘Muze’.
In de recensie van Arjan Peters in ‘De
Volkskrant’ (zie bericht ‘Recensent aan het woord’) wordt het gedicht
vergeleken met ‘Jonge Sla’ van Rutger Kopland
wiens andere gedichten overschaduwd worden door dit ene gedicht. Daarnaast
wordt door dezelfde recensent een gelijkenis gezien van het gedicht in
Slauerhoffs ‘Voor de verre prinses’.
Andere mensen zijn hier niet zozeer akkoord mee. Ik laat het oordeel aan
u.
Jonge sla
Alles kan
ik verdragen,
Het verdorren
van bonen,
Stervende bloemen,
het hoekje
Aardappelen,
kan ik met droge ogen
Zien rooien,
daar ben ik
werkelijk
hard in.
Maar jonge
sla in september,
Net geplant,
slap nog,
In vochtige
bedjes, nee.
Rutger Kopland
|
Voor de verre prinses
Wij komen
nooit meer saam:
De wereld
drong zich tussenbeide.
Soms staan
wij beiden ’s nachts aan ’t raam,
Maar andre
sterren zien we in andre tijden.
Uw land is
zo ver van mijn land verwijderd:
Van licht
tot verste duisternis—dat ik
Op
vleuglen van verlangen rustloos reizend,
U zou
begroeten met mijn stervenssnik.
Maar als
het waar is dat door grote dromen
Het
zwaarst verlangen over wordt gebracht
Tot op de
verste ster: dan zal ik komen,
Dan zal ik
komen, iedre nacht.
Jan Jacob Slauerhoff
|
nee
BeantwoordenVerwijderen